Inhoudsopgave
Dekken
Titelpagina
Auteursrecht pagina
Figuren en tabellen
Figuren
Tabellen
Voorwoord
Illustratiebronnen
Deel I: Taal en Taalvermogen
1 Van taal naar taalwetenschap
1.1 Inleiding
1.2 Talen
1.3 Andere talen
1.4 Verschillen
1.5 Taalwetenschap
1.6 Verschillende grammatica’s
1.7 De inhoud van dit boek en de deelterreinen van de taalwetenschap
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
2 De taalgebruiker
2.1 Inleiding
2.2 Kennen en kunnen: het cognitief systeem
2.3 Taal en hersenen
2.4 Taalbegrip
2.5 Taalproductie
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
3 Taalverwerving
3.1 Inleiding
3.2 Hoe leren kinderen taal?
3.3 In welke volgorde verloopt de eerste-taalverwerving?
3.4 Welke factoren beïnvloeden de verwerving van een tweede taal?
3.5 In welke volgorde verloopt de verwerving van een tweede taal?
3.6 Tweetalige ontwikkeling
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Deel II: Taal en Interactie
4 Discourse
4.1 Inleiding
4.2 Interpretatie en gevolgtrekking
4.3 Samenwerking
4.4 Gesprekken
4.5 Samenhang via taalvormen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
5 Taalhandelingen
5.1 Inleiding
5.2 De uiting als handeling
5.3 Informatiestructuur
5.4 Pragmatische gepastheid
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Deel III: Zinnen en hun betekenis
6 Zinsdelen en woordsoorten
6.1 Inleiding
6.2 Zinsdelen
6.3 Zinnen, bijzinnen en woordgroepen
6.4 Typen woordgroepen
6.5 Hoofden en modificeerders
6.6 Woordgroepstructuur
6.7 Woordgroepen versus woorden
6.8 Woordsoorten: inhoudswoorden
6.9 Woordsoorten: functiewoorden
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
7 Enkelvoudige zinnen
7.1 Inleiding
7.2 Functies van woordgroepen binnen de zin
7.3 Valentie
7.4 Semantische rollen
7.5 Grammaticale rollen
7.6 Het markeren van semantische en grammaticale rollen
7.7 Valentiereductie
7.8 Reflexieve constructies
7.9 Pronominalisatie
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
8 Complexe zinnen
8.1 Inleiding
8.2 De functie van bijzinnen
8.3 De vorm van bijzinnen
8.4 Interactie tussen hoofd- en bijzin
8.5 Gecoördineerde zinnen
8.6 De vorm van gecoördineerde zinnen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
9 Woordvolgorde
9.1 Inleiding
9.2 Volgorde en niveaus van analyse
9.3 Woordvolgorde op zinsniveau
9.4 Zinstype
9.5 Ingebedde zinnen
9.6 Complexiteit
9.7 De informatiestatus van zinsdelen
9.8 Woordvolgorde op zinsdeelniveau
9.9 Samenhang
9.10 Discontinue zinsdelen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
10 Zinsbetekenis
10.1 Inleiding
10.2 Compositionaliteit
10.3 Nominale woordgroepen: referentie
10.4 Nominale woordgroepen: deixis en anafora
10.5 Verbale woordgroepen: tijd en aspect
10.6 Verbale woordgroepen: situatietypen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Deel IV: Woorden en hun betekenis
11 Woordenschat
11.1 Inleiding
11.2 Wat is een woord?
11.3 De relatie tussen woordvorm en betekenis
11.4 Inhouds- en functiewoorden
11.5 Het lexicon
11.6 Soorten lexicale informatie
11.7 Woordenboeken
11.8 Betekenis en betekenisrelaties
11.9 Betekenisbeschrijving
11.10 Woorden over de grenzen van talen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
12 Woordvorming
12.1 Inleiding
12.2 De interne structuur van woorden
12.3 De functies van woordvorming
12.4 Derivatie
12.5 Flexie
12.6 De vormen van de morfologie
12.7 De structuur van woorden en hun betekenis
12.8 Verschillen tussen flexie en derivatie
12.9 Verschillen tussen talen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
13 Samenstellingen en uitdrukkingen
13.1 Inleiding
13.2 Structuur en betekenis van samenstellingen
13.3 Soorten samenstellingen
13.4 Incorporatie
13.5 Idiomatische uitdrukkingen
13.6 De betekenis van idiomatische uitdrukkingen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Deel V: Spraakklanken
14 Spreken en verstaan – spraakklanken
14.1 Inleiding
14.2 Spreken
14.3 Spraakgeluid
14.4 Horen en verstaan
14.5 Spraakklanken
14.6 Spraaksynthese en spraakherkenning
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
15 Klanksystematiek en fonologische processen
15.1 Inleiding
15.2 Distinctiviteit
15.3 Klanksystemen
15.4 Distinctieve kenmerken
15.5 Morfofonologische processen
15.6 Grafemen en fonemen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
16 Lettergrepen, klemtoon en intonatie
16.1 Inleiding
16.2 De lettergreep: fonotaxis
16.3 Het woord: klemtoon
16.4 De zin: intonatie
16.5 Ritme
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Deel VI: Talen en Taalgemeenschap
17 Verschillen en overeenkomsten tussen talen
17.1 Inleiding
17.2 Overeenkomsten tussen talen
17.3 Genetische verwantschap
17.4 Taal en cultuur
17.5 Taal en denken: de Sapir-Whorf-hypothese
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
18 Taalvariatie
18.1 Inleiding
18.2 Wat is een taal?
18.3 Wat is een dialect?
18.4 De bestudering van taalvariatie
18.5 Taalvariatie en sociale factoren
18.6 Andere factoren: de situatie en de linguïstische context
18.7 Taalvariatie en sociale betekenis
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
19 Taalverandering
19.1 Inleiding
19.2 Historische taalwetenschap
19.3 Het veranderingsproces
19.4 Sociale groepen in taalverandering
19.5 De inbedding van veranderingen in het taalsysteem
19.6 De waardering voor taalverandering
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
20 Tweetaligheid
20.1 Inleiding
20.2 De tweetalige taalgemeenschap
20.3 Taalpolitiek
20.4 Tweetalig onderwijs
20.5 De tweetalige taalgebruiker
20.6 Tweetalig taalgebruik en interferentie
20.7 Het ontstaan van nieuwe talen
Samenvatting
Verantwoording en verder lezen
Bibliografie
Index
This second edition first published 2013
© 2013 John Wiley & Sons, Inc
Edition History: Blackwell Publishers Ltd. (1e, 2002)
Wiley-Blackwell is an imprint of John Wiley & Sons, formed by the merger of Wiley’s global Scientific, Technical and Medical business with Blackwell Publishing.
Registered Office
John Wiley & Sons Ltd, The Atrium, Southern Gate, Chichester, West Sussex, PO19 8SQ, UK
Editorial Offices
350 Main Street, Malden, MA 02148-5020, USA
9600 Garsington Road, Oxford, OX4 2DQ, UK
The Atrium, Southern Gate, Chichester, West Sussex, PO19 8SQ, UK
For details of our global editorial offices, for customer services, and for information about how to apply for permission to reuse the copyright material in this book please see our website at www.wiley.com/wiley-blackwell.
The right of Anne E. Baker, Jan Don, and Kees Hengeveld to be identified as the authors of this work has been asserted in accordance with the UK Copyright, Designs and Patents Act 1988.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, except as permitted by the UK Copyright, Designs and Patents Act 1988, without the prior permission of the publisher.
Wiley also publishes its books in a variety of electronic formats. Some content that appears in print may not be available in electronic books.
Designations used by companies to distinguish their products are often claimed as trademarks. All brand names and product names used in this book are trade names, service marks, trademarks or registered trademarks of their respective owners. The publisher is not associated with any product or vendor mentioned in this book. This publication is designed to provide accurate and authoritative information in regard to the subject matter covered. It is sold on the understanding that the publisher is not engaged in rendering professional services. If professional advice or other expert assistance is required, the services of a competent professional should be sought.
Library of Congress Cataloging-in-Publication Data
Taal en taalwetenschap / redactie: Anne E. Baker, Jan Don & Kees Hengeveld. – 2nd ed.
p. cm.
Includes bibliographical references and index.
ISBN 978-0-470-67213-6 (pbk. : alk.) 1. Linguistics. 2. Linguistics–Problems, exercises, etc. I. Baker, Anne, 1948 July 8- II. Don, Jan, 1963- III. Hengeveld, Kees, 1957-
P121.T23 2012
410–dc23
2012026644
A catalogue record for this book is available from the British Library.
Figuren en tabellen
Figuren
1.1 | De wiegeldans van bijen volgens Von Frisch (1923) |
2.1 | Drie soorten kennis in het cognitief systeem die een rol spelen in het spreken en begrijpen |
2.2 | Het mentale lexicon als een netwerk van knopen |
2.3 | Hersengebieden die betrokken zijn bij taal |
2.4 | fMRI-scan van de linker en rechter hersenhelften van (a) sprekers van het Engels die luisteren naar Engels en (b) gebaarders van Britse Gebarentaal die kijken naar Britse Gebarentaal |
2.5 | De vier deelprocessen bij het begrijpen van taal en hun verbinding met het cognitief systeem |
2.6 | De vier deelprocessen bij het spreken binnen het totale taalgebruikssysteem |
2.7 | Incrementeel verloop van het spraakproces |
3.1 | Moeder en kind |
4.1 | Non-verbaal gedrag tijdens een telefoongesprek |
5.1 | Doop van de Pathfinder, 1941 |
5.2 | a. Uitzicht op wolkenkrabbers; b. Raam op een hotelkamer |
6.1 | Typen zinsdelen |
6.2 | Typen zinsdelen uitgebreid |
6.3 | Boomdiagram van de zin de erg brutale man lachte overdreven |
6.4 | Boomdiagram van de zin De ongelofelijk lange vrouw reed opvallend langzaam op de volstrekt nieuwe fiets |
8.1 | Overzicht typen zinsdelen |
8.2 | Michael met de boot |
8.3 | Structuur van nevengeschikte zinnen |
9.1 | Distributie (benadering) van basisvolgordes |
10.1 | Schematische weergave van de verschillende typen referentie |
10.2 | Verschillende typen referentie in het Nederlands |
10.3 | Verschillende typen referentie in het Turks |
10.4 | Verschillende typen referentie voor het Samoaans |
10.5 | Gebruik van deictische termen |
10.6 | Het pronominale systeem van het Tokelau |
10.7 | Plaatje uit een elicitatie-taak |
10.8 | Tempus |
10.9 | Absolute en relatieve tempus |
10.10 | Absolute en relatieve tempus |
10.11 | Vier situatietypen |
11.1 | Violão |
12.1 | Talen naar morfologisch type |
13.1 | Gemengde metaforen |
14.1 | Schematische dwarsdoorsnede van het menselijk hoofd met daarin aangegeven de belangrijkste spraakorganen |
14.2 | Weergave van de geluiddruk, voor het zinnetje Dit is zichtbaar gemaakte spraak |
14.3 | Frequentie in Hertz (Hz), als functie van de tijd in seconden voor het zinnetje Dit is zichtbaar gemaakte spraak |
14.4 | Schematische dwarsdoorsnede van het oor met daarin aangegeven de belangrijkste gehoororganen |
14.5 | Internationaal Fonetisch Alfabet IPA (naar herziene versie 2005) |
15.1 | Het klanksysteem van het Nederlands |
15.2 | Het klanksysteem van het Rotokas |
15.3 | Het klanksysteem van het Deens |
16.1 | De distributie van de positie van de vaste klemtoon in 281 verschillende talen |
17.1 | Voorkant van de grammatica van een dialect van het Arabisch geschreven door Lucas Cauallero in 1709 |
17.2 | Relaties tussen een aantal Indo-Europese talen |
17.3 | Verwandschapstermen in het Hawaiaans |
17.4 | Schema van de mogelijke splitsingen in het kleurensysteem |
18.1 | De verspreiding van het gebruik van -s in de tegenwoordige tijd in het Engels van Engeland |
18.2 | De isoglossen van de Zuidelijke tegenover de Noordelijke variant |
19.1 | De ontwikkeling van do als hulpwerkwoord in verschillende zinstypen tussen 1400 en 1700 |
19.2 | De frequentie van help met en zonder to + infinitief tussen 1600 en 1990 |
19.3 | Fonologische verandering in Franse woorden eindigend op /n/. De horizontale as geeft de tijd in eeuwen en de verticale as de verspreiding over het lexicon in termen van categorieën van woorden |
20.1 | Schematische weergave van drie typen tweetalige gemeenschappen |
20.2 | Model van een transitioneel tweetalig programma |
Tabellen
6.1 | Woordgroeptypen |
8.1 | Verschillende typen bijzinnen en hun functies |
9.1 | Woordvolgorde |
11.1 | Korte versie van de Swadesh lijst voor het Nederlands |
16.1 | Vaste klemtoonposities |
18.1 | Scores op de variabele ‘verbaal morfeem -ing’ over vijf verschillende sociale groepen in Norwich (Engeland) |
18.2 | Scores op de variabele ‘verbaal morfeem -ing’ voor mannen en vrouwen uit Norwich (Engeland) |
19.1 | Het gebruik van hun door verschillende leeftijdsgroepen |
19.2 | Uitspraak van de variabele /r/ in woorden als car en horse in zes sociale klassen in New York City |
Voorwoord
Deze inleiding in de taalwetenschap biedt een breed overzicht van dit vakgebied. Het boek is in eerste instantie bedoeld voor iedereen die een taal studeert, maar het is ook bruikbaar voor anderen die belangstelling hebben voor de moderne taalwetenschap. Het boek toont de grote rijkdom aan variatie in natuurlijke talen door gebruik te maken van voorbeelden uit een groot aantal verschillende talen.
Taal en Taalwetenschap is in de eerste plaats een leerboek. Om die reden zijn de belangrijkste taalwetenschappelijke termen vetgedrukt wanneer ze voor het eerst in de tekst voorkomen. Deze termen zijn ook vetgedrukt opgenomen in de index en worden herhaald in de samenvattingen aan het eind van elk hoofdstuk. Na iedere samenvatting volgt een reeks opdrachten die enkele onderwerpen uit de hoofdtekst nader illustreren of uitdiepen. In aansluiting op deze opdrachten volgt een zelftoets waarmee de student zijn begrip en kennis van de belangrijkste noties uit de hoofdtekst kan toetsen. Aan het eind van elk hoofdstuk is bovendien een lijst van bronnen opgenomen en worden enkele suggesties voor verder lezen gedaan.
Taal en Taalwetenschap is een vertaling van Linguistics: The basics. Dat boek is een het product van een team van linguïsten werkzaam bij de opleiding Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam. Het boek is een herziening van Appel e.a. (2002), dat zelf delen uit Appel e.a. (1992) bevatte. Appel e.a. (1992) werd geredigeerd door René Appel, Simon Dik en Pieter Muysken; Appel e.a. (2002) werd geredigeerd door René Appel, Anne Baker, Kees Hengeveld, Folkert Kuiken en Pieter Muysken. Deze versie heeft door de vertaling ook geprofiteerd van een Engelse vertaling gemaakt door Reinier Salverda. De verantwoordelijkheid voor de verschillende hoofdstukken is over de edities verschoven. De tabel hieronder geeft een overzicht van de verschillende verantwoordelijke auteurs.
Veel lezers en gebruikers hebben commentaar gegeven op eerdere versies van het boek. We hebben daarvan geprofiteerd bij het maken van deze editie. We danken iedereen daarvoor hartelijk. We zijn ook enkele anonieme reviewers dankbaar die ons hebben voorzien van nuttig commentaar op de voorlaatste versie van dit boek. Tenslotte danken we Gerdien Kerssies voor haar bijdrage aan de technische realisatie van dit boek.
Amsterdam, juni 2012
Anne Baker, Jan Don, Kees Hengeveld
Illustratiebronnen
Illustraties zijn van de auteurs zelf of in het publieke domein tenzij anders vermeld:
Figuur 1.1 | Frisch, K. von (1923) Über die ‘Sprache’ der Bienen. Jena: Gustav Fischer Verlag. |
Figuur 2.4 | MacSweeney, M., Woll, B., Campbell, R. e.a. (2002) Neural systems underlying British Sign Language and audio-visual English processing in native users, Brain 125, 1583–93. |
Figuur 4.1 | Montrul, S. ‘Research methods in L2 acquisition and bilingualism’ 6th EMLAR (Experimental Methods in Language Acquisition Research), Utrecht, Nederland, 3–5 februari 2010. |
Figuur 5.1 | NOAA Photo Library, NOAA Central Library; Association of Commissioned Officers. |
Figuur 8.2 | Montrul, S. ‘Research methods in L2 acquisition and bilingualism’ 6th EMLAR (Experimental Methods in Language Acquisition Research), Utrecht, Nederland, 3–5 februari 2010. |
Figuur 10.5 | Esther Parriger. |
Figuur 10.7 | Montrul, S. ‘Research methods in L2 acquisition and bilingualism’ 6th EMLAR (Experimental Methods in Language Acquisition Research), Utrecht, Nederland, 3–5 februari 2010. |
Figuur 17.1 | Otto Zwartjes. |
Figuur 18.1 | Pietsch, L. (2005) Some do and some doesn’t: verbal concord variation in the north of the British Isles. In Kortmann, B., Herrmann, T., Pietsch, L. en Wagner, S. (red.), A Comparative Grammar of British English Dialects: Agreement, Gender, Relative Clauses [Topics in English Linguistics, 50.1], Berlin & New York: Mouton de Gruyter, 125–209. |
Figuur 18.2 | Laver, J. (1994) Principles of Phonetics, Cambridge: Cambridge University Press. |
Figuur 19.1 | Aitchison, J. (1991) Language Change: Progress or Decay? Derde editie, Cambridge: Cambridge University Press. |
Figuur 19.2 | Mark Davies mark_davies@byu.edu |
Figuur 19.3 | Aitchison, J. (1991) Language Change: Progress or Decay? Derde editie, Cambridge: Cambridge University Press. |
Deel I
Taal en Taalvermogen
Mensen communiceren over het algemeen met elkaar door middel van taal. In dat opzicht onderscheiden ze zich van andere dieren. De menselijke taal heeft een aantal specifieke eigenschappen en verschilt daarmee van andere communicatiesystemen. Hoofdstuk 1 van dit boek, Van taal naar taalwetenschap, gaat over die eigenschappen: hoe die in de taalwetenschap worden bestudeerd en welke verschijnselen daarbij in dit boek aan de orde komen.
Als we zeggen dat mensen over een taal beschikken, betekent dat in feite dat ze een hoeveelheid kennis over die taal en het gebruik van die taal mentaal paraat hebben. Dit taalvermogen kunnen ze aanwenden in concreet taalgebruik, als spreker en als hoorder. In hoofdstuk 2, De taalgebruiker, bespreken we de manier waarop dit gebeurt en de mentale processen die daarbij een rol spelen.
Het taalvermogen zit niet zomaar in het hoofd van mensen; ze moeten zich een taal eigen maken. Dit is het thema van hoofdstuk 3, Taalverwerving. Daarin komt niet alleen de verwerving van de moedertaal aan de orde, maar ook die van andere talen daarna, de tweede-taalverwerving.
1
Van taal naar taalwetenschap
1.1 Inleiding
Iedereen beheerst een taal en veel mensen beheersen er meer dan één. Maar wat weten wij eigenlijk over de taal die we iedere dag gebruiken? Wat valt er bijvoorbeeld te zeggen over de volgende vijf zinnen?
(1) Onmogelijke dit een was opdracht.
(2) Ik heb honger.
(3) Hij moest weten waarom wegging.
(4) Marilyn Monroe wil president van Nederland worden.
(5) De tlint was biert.
Waarschijnlijk zal iedereen het erover eens zijn: zinnen (1), (3) en (5) zijn niet goed, (2) en (4) wel, in ieder geval wat betreft de vorm. De volgorde in zin (1) is niet correct, in zin (3) ontbreekt een woord en zin (5) bevat twee elementen die overduidelijk geen Nederlandse woorden zijn. Op grond waarvan doen we dit soort uitspraken? Is onze kennis over taal simpelweg een verzameling van alle woorden en zinnen die wij ooit hebben gehoord? Kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat zin (1) niet goed is omdat we die contrasteren met de zin Dit was een onmogelijke opdracht? Is het zo dat we die laatste zin ooit hebben gehoord en onthouden als ‘correcte zin van het Nederlands’? Dat dit erg onwaarschijnlijk is, kunnen we laten zien aan de hand van voorbeeld (4). Zin (4) is goed Nederlands, ondanks het feit dat hij niet waar is. Wij weten dat die zin goed Nederlands is, wat betreft de vorm, zonder dat we hem ooit hebben gehoord. Taalgebruikers zijn in staat om te beoordelen of een zin wel of niet goed is op grond van hun kennis van taal, niet uitsluitend op basis van hun geheugen. Deze kennis is niet bewust en vrij abstract, veelal in de vorm van algemene regels, vandaar dat mensen meestal moeite hebben om uit te leggen waarom een zin fout is.
Wat verstaan we hier precies onder het begrip ‘abstracte kennis’? Aan de hand van een voorbeeld lichten we dit nader toe. Stel dat iemand ons een onbekend voorwerp laat zien en dit een puit noemt, hoe zouden we dan twee van die voorwerpen noemen? Vrijwel zeker twee puiten. Sprekers van het Nederlands hoeven hier niet over na te denken; de vorm puits zou ongebruikelijk klinken hoewel veel Nederlandse woorden op -s eindigen in het meervoud. De regels om het meervoud van een zelfstandig naamwoord te maken hebben wij al heel vroeg als kind geleerd, maar de meeste mensen kunnen niet uitleggen waarom de ene vorm beter is dan de andere. Waarom is het meervoud van puit niet puits, maar van puitel wel puitels? Taalgebruikers hebben de kennis om taal te begrijpen en te produceren maar kunnen niet uitleggen hoe het systeem werkt. Daarom noemen we die kennis abstract en onbewust.
In dit inleidende hoofdstuk gaan we in op het verschijnsel ‘taal’ en de manier waarop dat in de taalwetenschap wordt bestudeerd. In paragraaf 1.2 komen een aantal belangrijke kenmerken van taal aan de orde. Daarbij hebben we het over natuurlijke talen, dat wil zeggen, door mensen gesproken talen die zich op natuurlijke wijze hebben ontwikkeld, waarschijnlijk uit een soort primitief communicatiesysteem van onze voorouders. Maar er zijn ook andere ‘talen’, bijvoorbeeld de taal waarin computerprogramma’s zijn geschreven. Die andere talen komen aan de orde in paragraaf 1.3, waar ook het verschil met natuurlijke, menselijke talen zal worden besproken. In paragraaf 1.4 hebben we het over variatie in die menselijke talen. Daar gaat het onder meer over gebarentalen naast gesproken talen. De manier waarop talen in de taalwetenschap worden bestudeerd, komt aan bod in paragraaf 1.5. Een belangrijke doelstelling van de taalwetenschap is om de onbewuste, abstracte kennis die mensen van hun taal hebben, te expliciteren, met name in een grammatica van die taal. Paragraaf 1.6 gaat over verschillende typen grammatica’s die zijn te onderscheiden, zoals een grammatica die de geschiedenis van een taal beschrijft tegenover een grammatica die de huidige stand van zaken wil weergeven. Tenslotte bevat paragraaf 1.7 een overzicht van de deelterreinen van de taalwetenschap. Die paragraaf dient tevens als inleiding op de volgende hoofdstukken in dit boek.
1.2 Talen
In deze paragraaf gaat het om natuurlijke, menselijke talen, zoals Nederlands, Hindi, Turks, en Swahili. Wat is er nu zo bijzonder aan het verschijnsel ‘taal’? Anders gezegd: wat zijn de wezenlijke kenmerken van dergelijke talen?
Elke taal wordt gebruikt voor algemene communicatie. Mensen kunnen met een natuurlijke taal in principe over alles communiceren wat binnen hun ervaringswereld ligt, van praatjes over het weer tot een wetenschappelijke verhandeling over het broeikaseffect. Al naar gelang het onderwerp maakt men gebruik van een verschillend jargon: een gesprek over voetballen bevat heel andere woorden dan een parlementaire discussie over de ziektekostenverzekering. Die verschillende jargons of vaktalen zijn echter wel onderdeel van de natuurlijke taal als geheel en maken ook voor een belangrijk deel gebruik van dezelfde grammatica.
Zoals in de inleiding al aan de orde kwam, hebben talen een bepaalde structuur. Er zijn regels op te stellen waaraan de zinnen in een taal moeten voldoen; die regels vormen samen de grammatica van een taal. Zo is Ik reis morgen naar Apeldoorn een correcte zin, maar Ik morgen reis naar Apeldoorn niet. Dat wil echter niet zeggen dat er voor een zin waarin iemand wil meedelen dat hij of zij morgen naar Apeldoorn reist, maar één mogelijkheid is. In het Nederlands is het namelijk ook mogelijk om te zeggen Morgen reis ik naar Apeldoorn of Naar Apeldoorn reis ik morgen. Er zijn wel min of meer subtiele betekenisverschillen tussen deze laatste twee zinnen en Ik reis morgen naar Apeldoorn, maar daar gaan we op deze plaats even aan voorbij. Essentieel is dat er volgens de grammatica van het Nederlands klaarblijkelijk drie verschillende volgordes voor de elementen mogelijk zijn.
Het is bekend dat talen van elkaar verschillen wat betreft de regels waaraan de zinnen moeten voldoen. Soms zijn die verschillen betrekkelijk klein. Dat wordt bijvoorbeeld duidelijk als we het Nederlands en het Duits met elkaar vergelijken, zoals in respectievelijk (6) en (7).
(6) De uitgever heeft het boek laten vertalen.
Duits
(7) Der Verlag hat das Buch übersetzen lassen.
De volgorde van de twee werkwoorden is in het Duits omgekeerd aan die in het Nederlands. Het Spaans wijkt al iets meer af van het Nederlands; dat wordt geïllustreerd door zin (8).
Spaans
(8) La editorial hizo tradicur el libro.
de uitgever liet vertalen het boek
Er zijn talen die veel meer verschillen van het Nederlands, zoals mag blijken uit de volgende voorbeelden uit het Japans en Iers.
Japans
(9)
Iers
(10)
Aan de hand van de voorbeelden in (9) en (10) geven we een korte toelichting op de manier waarop we in dit boek veel voorbeelden uit andere, soms exotische talen zullen presenteren. De eerste regel bevat het zinnetje in de betreffende taal weergegeven in Latijns schrift. De tweede regel geeft een bijna letterlijke vertaling, waarbij elk element uit de vreemde taal is vertaald in het Nederlands. Voor sommige elementen is er geen equivalent woord in het Nederlands; dan geven we de aanduiding van de categorie waartoe dat element uit die andere taal behoort. Topic in (9) betekent dat Taro degene is over wie wordt gesproken (zie voor dit begrip ‘topic’ ook hoofdstuk 10); verder duidt o aan dat tegami het object of lijdend voorwerp is, en -ta wordt achter kai geplakt om er een verledentijdsvorm van te maken. Voor de duidelijkheid zijn in dit voorbeeld elementen zoals topic cursief gezet. De derde regel van (9) geeft de vertaling van het Japanse voorbeeld in een gewone Nederlandse zin. In (10) zijn de elementen met de betekenis ‘met’ en ‘mij’ gefuseerd in een enkele vorm, aangeduid door middel van een ‘+’. Andere symbolen (of diacritica) moeten worden gebruikt om de correcte spelling van een woord zoals tà in het Iers te reproduceren. Sommige talen gebruiken vallende en stijgende intonatie om verschil te maken in woordbetekenis. In het Mandarijn Chinees bijvoorbeeld heeft het woord ma minstens vier verschillende betekenissen afhankelijk van de toon; toon wordt weergegeven zoals hieronder:
m |
(level) |
betekent ‘moeder’ |
má |
(stijgend) |
betekent ‘traag’ |
m |
(vallend-stijgend) |
betekent ‘paard’ |
mà |
(vallend) |
betekent ‘schelden’ |
Als we nu wat preciezer kijken naar de voorbeelden (9) en (10) dan zien we dat er flinke verschillen zijn in de structuur van het Nederlands, het Japans en het Iers. Zo heeft het Japans geen voorzetsels, maar ‘achterzetsels’; ni verschijnt dus na Hanako. Verder wordt het werkwoord, kai, aan het eind gezet. De invoeging van wa om het topic aan te geven is ook een typerend kenmerk van het Japans. Het Iers is weer heel anders. In (10) zien we dat het werkwoord op de eerste positie staat en dat het nomen ‘auto’ gevolgd wordt door het adjectief ‘nieuw’ en dat ‘bezitten’ in het Iers heel anders wordt uitgedrukt dan in het Nederlands door het object te plaatsen naast de bezitter.
Talen kunnen dus zeer divers zijn qua structuur. Desondanks houden taalkundigen zich al eeuwen bezig met het idee dat ze wel een gemeenschappelijke basis moeten hebben. Zo schreef Roger Bacon in de dertiende eeuw het volgende:
De grammatica van alle talen is in wezen gelijk, al zijn er marginale verschillen.
Een andere, anonieme, auteur had een eeuw eerder al eens geschreven:
Iemand die de grammatica van één taal kent, kent tegelijkertijd, voor wat betreft de essentie, de grammatica’s van alle talen.
Welke aspecten van grammatica of structuur zouden dan die essentie kunnen zijn? Hieronder volgen enkele universele eigenschappen van talen (11).
(11) a. Alle talen bestaan uit kleine elementen. In gesproken talen zijn dit klanken en in gebarentalen, die ook tot de natuurlijke, menselijke talen behoren, zijn dit onder meer handvormen (zie ook paragraaf 1.3). Uit die kleine elementen worden grotere eenheden, woorden of gebaren, opgebouwd. Deze worden gecombineerd om zinnen te vormen.
b. Alle gesproken talen hebben klinkers en medeklinkers.
c. In alle talen kunnen taalgebruikers een bewering ontkennen, vragen stellen en bevelen geven.
d. Alle talen hebben woorden voor ZWART en WIT of DONKER en LICHT.
Deze eigenschappen, die door alle talen worden gedeeld, worden wel universalia genoemd. In hoofdstuk 17 over verschillen en overeenkomsten tussen talen komen we hierop terug.
We kijken hier nog even in het bijzonder naar de eigenschap in (11a), omdat het hier gaat om een specifiek kenmerk van menselijke, natuurlijke talen, namelijk het principe van compositionaliteit. Woorden hebben elk afzonderlijk een bepaalde betekenis en ieder woord is opgebouwd uit klanken die maken dat het woord onderscheiden kan worden van andere woorden. Zo verschillen de woorden kan en pan alleen in de eerste klank, maar hebben ieder een geheel eigen betekenis. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 14. Woorden gecombineerd met andere woorden vormen een complexe boodschap. Die boodschap kan ook variëren met de volgorde waarin de woorden zijn geplaatst. Zo gaat het in zin (12) en (13) om precies dezelfde zes woorden, die in beide zinnen hun eigen betekenis houden. Toch hebben (12) en (13) een verschillende betekenis.
(12) De badmeester heeft het meisje gered.
(13) Het meisje heeft de badmeester gered.
Een andere belangrijke eigenschap wordt geïllustreerd in (14).
(14) de hond [van de man [ met de hoed [ zonder veer] ] ]
In dit voorbeeld zien we hoe de frase zonder veer deel uitmaakt van de frase met de hoed zonder veer. Deze twee frases zijn van hetzelfde type omdat ze allebei beginnen met een voorzetsel, respectievelijk zonder en met. De voorzetselconstituent met de hoed zonder veer is op zijn beurt deel van de voorzetselconstituent van de man met de hoed zonder veer. Dit fenomeen waarbij talige eenheden van een bepaald type eenheden van hetzelfde type bevatten staat bekend als recursie.
We treffen recursie ook aan als we zinnen inbedden in zinnen, zoals in voorbeeld (15):
(15) Sjoukje neemt aan [dat Peter weet [dat Ahmed denkt [dat hij een leugenaar is]]].
Zoals de haakjes laten zien is de zin dat hij een leugenaar is bevat in de zin dat Ahmed denkt dat hij een leugenaar is die weer deel uitmaakt van de zin dat Peter weet dat Ahmed denkt dat hij een leugenaar is die zelf weer bevat is in de zin Sjoukje neemt aan dat Peter weet dat Ahmed denkt dat hij een leugenaar is.
In principe kan recursie tot in het oneindige doorgaan. Recursie kan ook een grappig effect teweeg brengen, zoals in het volgende liedje:
(16) De fiets van piet van pa is zo juist gepasseerd
En de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de spaken van de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de assen van de spaken van de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de ketting van de assen van de spaken van de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de ketting van de assen van de spaken van de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
En de trappers van de ketting van de assen van de spaken van de velg van de banden van de wielen van de fiets van Piet van pa zijn zojuist gepasseerd
Een vraag van andere orde is of alleen mensen zich in een menselijke taal kunnen uitdrukken. Zouden dieren misschien ook zo’n menselijke taal met zijn specifieke eigenschappen kunnen leren? Het ligt natuurlijk voor de hand om eerst naar bepaalde vogels, met name papegaaien, te kijken: die kunnen immers menselijke spraak nabootsen. Ze hebben er zelf echter geen benul van wat ze ‘zeggen’. Maar mensapen, hoe zit het daarmee? Die staan in de evolutie tenslotte het dichtst bij de mens en een groot deel van ons DNA is identiek aan dat van hen. Geen van de mensapen heeft echter een spraakapparaat ontwikkeld waarmee een grote variatie aan klanken geproduceerd zou kunnen worden. Experimenten om apen te leren spreken hebben duidelijk gefaald; de chimpansee Vicki kon na lang oefenen en met veel moeite slechts vier woorden articuleren mama, papa, cup en up.
Maar kunnen apen misschien taal in een andere vorm dan spraak leren? Er zijn veel experimenten met mensapen geweest om te proberen hun een taal te leren, bijvoorbeeld door middel van plastic fiches of via computersymbolen. Omdat mensapen hun handen kunnen gebruiken om gebaren te maken, zijn er ook experimenten uitgevoerd met een gebarentaal van doven, de Amerikaanse Gebarentaal. De resultaten van deze experimenten zijn nogal omstreden. Sommige onderzoekers beweren dat de apen voldoende leren om symbolen of gebaren te combineren, dat wil zeggen dat ze de syntaxis van de taal hebben geleerd. Amerikaanse onderzoekers voerden een dergelijk experiment uit met de chimpansee Nim Chimpsky. Hieronder (17) staan enkele van de meest voorkomende combinaties van gebaren die Nim maakte.
(17)
SPELEN MIJ |
SPELEN MIJ NIM |
KIETELEN MIJ |
KIETELEN MIJ NIM |
ETEN NIM |
GRAPEFRUIT ETEN NIM |
Wat zeggen deze gebarenreeksen nu over de eventuele grammatica van de ‘gebarentaal’ van Nim? De combinaties van drie gebaren zijn vaak een betrekkelijk overbodige uitbreiding van de combinatie van twee gebaren; NIM en ME verwijzen naar dezelfde persoon of, in dit geval, dezelfde aap. De combinaties blijven zeer beperkt. Veel van de ‘langere’ uitingen bestaan uit herhalingen van gebaren. Een later experiment met de bonobo Kanzi liet zien dat deze aap veel gesproken woorden en zinnen kon begrijpen zonder de expliciete training die Nim had gekregen in eerder onderzoek. Zijn productie in een systeem met symbolen op een bord was echter tamelijk beperkt. De spontaneïteit en creativiteit die zo karakteristiek is voor het menselijk taalgebruik is bij apen ver te zoeken. Er wordt beweerd dat ze ook van enkele van de door hen geleerde individuele gebaren of symbolen aan soortgenoten doorgeven wat de betekenis ervan is, maar dit is op geen enkele manier vergelijkbaar met de manier waarop mensen hun taal doorgeven aan hun kinderen. Hiermee zijn we aangeland bij een ander kenmerk van natuurlijke, menselijke talen: ze worden (door kinderen) verworven middels interacties met de omgeving en zo van generatie op generatie overgedragen.
1.3 Andere talen
Hierboven bespraken we natuurlijke talen die door mensen worden gebruikt om mee te communiceren. Maar er zijn ook andere talen of communicatiesystemen en de vraag is in welke opzichten die afwijken van of overeenkomen met natuurlijke talen. We bespreken hieronder enkele van die ‘andere talen’ om daarmee tegelijkertijd het speciale karakter van natuurlijke talen verder te illustreren.
Niet alleen mensen communiceren met elkaar, maar dieren doen dat ook; zij kunnen dus ook over een communicatiesysteem of een taal beschikken. Vogels kunnen bijvoorbeeld door hun ‘roepen’ of ‘liedjes’ aangeven dat er een vijand in de buurt is, dat ze een bepaald territorium bezetten, enzovoort. Maar er zit slechts weinig variatie in de mogelijke boodschappen, wat een enorm verschil is met een mensentaal. Dit blijkt ook uit een dierentaal waarvan de structuur is onderzocht, namelijk de taal van bijen. Door het uitvoeren van verschillende dansen op de wand van de bijenkorf kan de ene bij de andere vertellen waar hij bloemen met de begeerde basisstof voor honing kan vinden. Zoals de Oostenrijkse bioloog Karl von Frisch ontdekte, ‘spreken’ Italiaanse en Oostenrijkse bijen niet precies dezelfde ‘taal’. De Italiaanse honingbij bijvoorbeeld kent drie dansen. De ‘rondedans’ wordt gebruikt om voedselbronnen aan te duiden die zich bevinden op minder dan tien meter van de korf. Door meer of minder energiek te dansen geeft de bij aan hoe groot de bron is. De ‘sikkeldans’ wordt gebruikt voor voedselbronnen tussen de tien en honderd meter van de korf. Met die dans laat de bij ook zien in welke richting de bron ligt. In de ‘wiegeldans’ geeft de intensiteit van de beweging en het aantal herhalingen aan hoe groot de bron is en hoe ver de bron verwijderd is. In figuur 1.1 is de wiegeldans weergegeven.
Het is wel eens gelukt om een computergestuurde kunstbij boodschappen aan andere bijen te laten doorgeven. Na enige onwennigheid vlogen deze bijen toch braaf naar de aangegeven voedselbron. In principe zouden bijen met dit systeem van dansen over veel meer dan de voedselbronnen kunnen communiceren maar de inhoud blijft beperkt tot dit ene onderwerp. Een onderzoeker heeft het ook klaargespeeld om een bij naar een voedselbron te laten lopen in plaats van te vliegen. Deze bij gaf na afloop een veel te grote afstand door in zijn dans, omdat hij slechts een grove indicatie van de ‘reistijd’ kon geven. Het communicatiesysteem schoot tekort om de andere bijen te ‘vertellen’ dat hij niet gevlogen had.
Dit voorbeeld van bijencommunicatie laat zien dat dit systeem vrij beperkt in zijn mogelijkheden is, en dat geldt ook voor communicatiesystemen van andere dieren. Ze bevatten veel minder elementen zoals bewegingen of geluiden dan er woorden in mensentalen zijn. Bijentaal en ook taal van andere dieren kent geen creativiteit, wat wel een kenmerkende eigenschap is van mensentaal. Met het begrip ‘creativiteit’ wordt niet gedoeld op zoiets als ‘artistieke creativiteit’. Als het gaat om taal, heeft het betrekking op het feit dat mensen met de regels waar ze over beschikken steeds nieuwe, mogelijk unieke zinnen kunnen maken. De voorgaande zin was misschien wel zo’n ‘unieke zin’.
Waarin verschilt bijentaal nu nog meer van mensentaal? Ten eerste is menselijk taalgebruik een kwestie van ‘samen handelen’: mensen stemmen hun taalgebruik af op de gesprekspartner, die weer reageert op wat de ander zegt, enzovoorts. Er is dus sprake van interactie. Bijen daarentegen dansen hun dansjes ongeacht de respons van andere bijen.
Verder is mensentaal spontaan. Dat wil zeggen, er hoeft geen directe aanleiding of stimulus te zijn. Iedereen kan elk moment over van alles en nog wat praten, en sommige mensen doen dat ook. Bij bijen ligt dat heel anders. Ze maken pas een dansje nadat ze een bloem – in dit geval de stimulus – gevonden hebben en teruggevlogen zijn naar de korf. Een bij zal nooit ‘zomaar’ een dansje gaan maken, zoals mensen wel ‘zomaar’ iets kunnen zeggen, over welk onderwerp dan ook. We kunnen ook zeggen dat mensentaal onafhankelijk van het hier en nu is, terwijl bijen alleen de waarheid – en niets dan de waarheid; ze kunnen ook niet liegen – verkondigen over wat er op dat moment zelf het geval is. Een ‘bijenuiting’ als ‘Gisteren heb ik in die richting honing gevonden’ is dan ook per definitie onmogelijk.
Tenslotte is mensentaal grotendeels willekeurig of arbitrair wat betreft de relatie tussen vorm en betekenis, en bijentaal niet. In het Nederlands is er bijvoorbeeld geen enkel verband tussen de vorm van woorden als noord, oost, zuid en west en de door die woorden aangeduide windrichtingen. Daartegenover is het zo dat in de bijentaal de hoek gemaakt door de as van de sikkeldans met de verticale as van de korf precies correspondeert met de hoek zon–korf–voedselbron. Daar is dus geen arbitraire relatie tussen de vorm en de inhoud van de boodschap. Overigens, er zijn ook enkele uitzonderingen op de willekeurigheid in de menselijke taal, bijvoorbeeld in onomatopeeën, oftewel klanknabootsende woorden, zoals kukeleku, niezen en tsjilpen, waarvan de vorm de betekenis in zekere mate weerspiegelt. Verder is in gebarentalen de relatie tussen de vorm (van een gebaar) en de betekenis niet altijd arbitrair, zoals we verder in paragraaf 1.4 nog zullen laten zien. Tenslotte moeten we opmerken dat in veel andere dierentalen – zoals het zingen van vogels – de relatie tussen vorm en betekenis weer wel arbitrair is. Het is dus niet zo dat het verschil mensentalen–dierentalen keurig correspondeert met het verschil niet-arbitrair–arbitrair.
Een geheel ander type talen dat we hier kort aan de orde stellen, is dat van de zogenaamde kunsttalen, dat wil zeggen, talen die door mensen bewust ontworpen of geconstrueerd zijn. Om de problemen van internationale communicatie op te lossen, of soms met het ideologische doel om volken dichter bij elkaar te brengen, zijn er verschillende kunsttalen ontwikkeld. In de loop der tijd zijn dat er enkele tientallen geweest, luisterend naar mooie namen als Mundolingue of Interglossa. De meeste zijn ze een vroege dood gestorven. De bekendste kunsttaal is het Esperanto, ontworpen door de Poolse oogarts L. Zamenhof in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Esperanto is nog steeds de meest gesproken en geschreven kunsttaal met enkele honderdduizenden sprekers.
Het Esperanto maakt voor een groot deel gebruik van Latijnse woorden die dienst doen als een soort woordstammen. Met behulp van voor- en achtervoegsels worden op een systematische manier nieuwe woorden gevormd. Zo betekent san ‘gezond’. Daar kun je mal- voorplaatsen, wat het tegendeel aangeeft: malsan betekent daarom ‘ziek’. Daarvan kun je met behulp van het achtervoegsel -ul een persoonsnaam vormen: malsanul betekent ‘zieke’. De grammatica van het Esperanto is betrekkelijk simpel. Vraagzinnen worden bijvoorbeeld gemaakt door voor een mededelende zin u te zetten, zoals (18) en (19) laten zien, een proces dat overigens overgenomen is uit het Pools.
Esperanto
(18)
Petro |
legas |
revuon. |
Petro |
lees |
tijdschrift |
‘Peter leest een tijdschrift.’ |
(19)
Kunsttalen hebben een aantal kenmerken die gelijk zijn aan de eigenschappen van natuurlijke, menselijke talen, zoals het verschijnsel van compositionaliteit en de willekeurigheid van het taalteken. Maar ze verschillen in tenminste de volgende twee opzichten van natuurlijke, menselijke talen. Ten eerste veranderen ze over het algemeen niet in de loop van de tijd, terwijl natuurlijke talen als het ware levend zijn. Het Nederlands van rond 2000 wijkt af van het Nederlands van rond 1900. Kunsttalen als bedachte, geconstrueerde talen krijgen een vorm die over het algemeen niet of nauwelijks verandert. Dat geldt ook voor het Esperanto. Het tweede verschil heeft te maken met het eerder gesignaleerde gegeven dat kinderen een natuurlijke taal over het algemeen verwerven van jongs af aan in directe interactie met hun omgeving. Dit is bij kunsttalen niet het geval. Met betrekking tot dit punt heeft het Esperanto in vergelijking met andere kunsttalen een enigszins aparte positie. Kinderen die opgroeien in een gezin waarvan beide ouders Esperanto spreken, maken zich soms op dezelfde manier die taal eigen als andere kinderen bijvoorbeeld het Nederlands.
Een derde type talen dat we in deze paragraaf willen bespreken, zijn computertalen, de talen waarin computerprogramma’s zijn geschreven en waarin mensen instructies aan de computer kunnen geven. Net als kunsttalen zijn die uiteraard niet in de loop der millennia via natuurlijke interactie ontstaan, maar door iemand doelbewust geconstrueerd. Onder de computertalen vallen programmeertalen zoals Prolog en Java, besturingstalen zoals DOS, en talen waarmee bestanden van gegevens kunnen worden bevraagd, zoals SQL. Vergelijkbaar met computertalen zijn andere zogenaamde formele talen, zoals de algebra en de taal van de wiskunde en de logica.
Het opvallendste kenmerk van computertalen is dat er een vaste één-op-één relatie bestaat tussen vorm en betekenis. In een natuurlijke taal zoals het Nederlands kunnen woorden en zinnen probleemloos meerdere betekenissen hebben. Een krantenkop uit het blad Spits – ACTIE TEGEN GASBORINGEN IN MADURODAM – kan zowel betekenen dat de gasboringen plaatsvinden in Madurodam als dat de acties ertegen daar plaatsvinden. Uit de context blijkt wat eigenlijk bedoeld wordt, namelijk dat er in Madurodam een actie werd gevoerd tegen gasboringen. De andere betekenis ontgaat de hoorder of de lezer in het algemeen. Alleen in het geval van grappen wordt vaak bewust gespeculeerd op de dubbelzinnigheid van taaluitingen. Uitdrukkingen in formele talen hebben daarentegen altijd precies één betekenis. Zo zorgt de rekenregel ‘Meneer-Van-Dale-Wacht-Op-Antwoord’ ervoor dat de uitkomst van het sommetje in (20) 23 is en niet ook 35. Het is immers zo dat Vermenigvuldigen gaat vóór Optellen volgens bovengenoemde (formele) regel.
Een tweede, minder in het oog lopend, verschil tussen natuurlijke en formele talen is dat taalgebruikers in het algemeen alles weglaten waarvan ze mogen aannemen dat toehoorders dat zelf kunnen aanvullen, op basis van hun kennis van zaken. Tijdens een gesprek over een voetbalwedstrijd kan iemand rustig zeggen:
(21) … en toen schoot-ie ’m d’r in.
De hoorder zal voor ’m de bal invullen, en voor d’r het doel van één van de partijen, aangenomen uiteraard dat die hoorder iets afweet van voetbal. In formele talen is het in principe onmogelijk om zomaar iets achterwege te laten; computers missen nu eenmaal de kennis van de werkelijkheid om uit zichzelf de nodige aanvullingen te maken.
Omgekeerd introduceren taalgebruikers, zeker in spontane conversatie, nogal wat ‘ruis’ in hun uitingen. Zo zou de spreker van (22) wellicht ook met (23) hebben kunnen volstaan.
(22) Ik ben het daar dus ook eigenlijk ergens wel een beetje mee eens zeg maar.
(23) Vind ik ook.
Overigens, al moeten al die bijwoordelijke bepalingen zoals eigenlijk in (22) niet letterlijk worden genomen, ze hebben natuurlijk wel een bepaald effect op de hoorder. In dit geval is het waarschijnlijk dat de spreker een zekere terughoudendheid aan de dag legt bij zijn steunbetuiging aan de vorige spreker. In formele talen ontbreekt een dergelijke dimensie: alles wat we erin opschrijven wordt letterlijk genomen, en niet als kleuring van hetgeen gezegd wordt. Het blijft tot op de dag van vandaag een grote uitdaging om computerprogramma’s te schrijven in zulke formele talen die natuurlijke taal kunnen interpreteren en produceren.
Een vierde type taal dat we hier bespreken is dat van de non-verbale communicatie, een taal waar geen woorden aan te pas komen. In de mondelinge communicatie tussen mensen wordt immers vaak gebruik gemaakt van niet-talige (non-verbale) middelen, zoals handgebaren, lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, enzovoort. Als twee mensen met elkaar staan te praten, zegt hun onderlinge afstand iets over hoe intiem ze met elkaar zijn. Door middel van die onderlinge afstand wordt een bepaalde betekenis overgedragen: hoe dichter, des te intiemer of persoonlijker. Deze afstand verschilt in diverse culturen. Zo staan mensen uit Arabische landen over het algemeen veel dichter op elkaar dan mensen uit West-Europese landen. Denk maar eens aan de afstand die Nederlanders van elkaar nemen in een lift: vooral niet te dichtbij!
Non-verbale communicatie is beperkter van aard dan verbale. Bepaalde gebaren, zoals naar het voorhoofd wijzen, hebben één bepaalde betekenis. Verder zijn er maar heel weinig gebaren of andere non-verbale elementen. Het combineren van gebaren, zodat ze samen een andere betekenis krijgen, is niet mogelijk. Met andere woorden: er is geen sprake van compositionaliteit. Natuurlijk kan iemand wel gebaren combineren, bijvoorbeeld naar een persoon wijzen en vervolgens de wijsvinger naar het voorhoofd brengen, maar de volgorde is volstrekt irrelevant. Zoiets als een grammatica of een vaste structuur, die juist kenmerkend is voor natuurlijke, menselijke talen, is er dus niet.
Talen zijn systemen van tekens. Dat aspect van talen vinden we bijvoorbeeld ook terug in pictogrammen, zoals de tekens die op stations worden gebruikt om de uitgang, de bagagekluizen, de perrons, en dergelijke aan te geven. Verkeersborden zijn vergelijkbare tekensystemen, die uiteraard ook sterk afwijken van natuurlijke, menselijke talen. Ook hier geen compositionaliteit. Er is evenmin sprake van interactie. Alle kenmerken van natuurlijke, menselijke talen – behalve dat een teken ‘ergens voor staat’, zoals een woord ergens voor staat – zijn niet van toepassing.
Tenslotte wordt het begrip ‘taal’ wel gebruikt voor alles waarmee mensen een zekere betekenis overdragen. Zo is het mogelijk te spreken over de ‘taal van de kleding’. Door een keurig mantelpakje aan te trekken, geeft een vrouw iets anders te kennen dan wanneer ze zich zou kleden in een spijkerbroek en T-shirt. Begrippen als ‘de taal van de architectuur’ worden ook wel gehanteerd om aan te geven dat een architect met een bepaald gebouw een idee wil uitdrukken, of – om in het modieus jargon te zeggen – met een gebouw een statement wil maken. In feite wordt het begrip ‘taal’ in dit soort gevallen overdrachtelijk of figuurlijk gebruik. Het betreft geen ‘echte taal’, waarbij wij menselijke, natuurlijke talen als echte talen beschouwen.
Voor de duidelijkheid geven we hieronder nog eens puntsgewijs en samenvattend de in paragraaf 1.2 en paragraaf 1.3 besproken kenmerken van (natuurlijke, menselijke) talen en van het gebruik van die talen.